Ten aanzien van de bovenste luchtweg, in de ABCDE-methode aangeduid met Airway (A), vallen vooral bij heel jonge kinderen (zuigelingen) een aantal kenmerken op, zoals:
Het verhoudingsgewijs grote hoofd, vaak met een sterk geprononceerd achterhoofd, waardoor bij rugligging neiging tot flexie en daardoor vernauwing van de kleine en slappe trachea dreigt
De korte nek, ook wel ‘no-neck’ genoemd
De relatief grote tong en zachte mondbodem, waardoor de tong naar achteren kan worden verplaatst
Nauwe neusgaten die snel verstopt kunnen raken, bijvoorbeeld door snot of adenoïdhypertrofie
Cricoïdring is het nauwste deel van de bovenste luchtweg (i.t.t. de glottis) en daarom kwetsbaar voor obstructie door oedeem.
Een hoefijzervormige epiglottis die zich posterieur positioneert onder een hoek van 45 graden
Een larynx bij zuigelingen hoger (C2 – C3) en meer anterieur ligt dan bij oudere kinderen en volwassenen (C5 – C6)
Tot ongeveer 6 maanden zijn kinderen obligate neusademhalers. Zij moeten tijdens het drinken immers kunnen blijven doorademen. Een verstopte neus in die leeftijdsfase moet daarom worden gezien als een luchtwegobstructie!
De trachea is klein, kort en slap en zal bij hyperflexie en hyperextensie van de nek – die eveneens kort is – snel afknikken en geheel of gedeeltelijk obstrueren.
Ziekte van de bovenste luchtweg of trauma van het aangezicht of de hals zal snel tot een bedreigde ademweg leiden, evenals een verminderd bewustzijn met verslapping van de tong als gevolg.