Leerstof
Deel 1 - Klinisch redeneren / Kritisch denken
Deel 2 - Kwaliteitsaspecten
Deel 3 - ABCDE-benadering en Advanced Life Support
Deel 4 - ABCDE-benadering bij speciale patiëntencategorieën

Klinisch redeneren

Klinisch redeneren is de basiscompetentie van een zorgverlener. Je kunt door klinisch redeneren bepalen welke zorg een patiënt nodig heeft en waarom, en daardoor beroepsverantwoordelijkheid dragen. Je richt je vaak op het voorkomen of verergeren van problemen.

Het proces van klinisch redeneren kan als volgt worden gezien: vanuit de gegevens van een patiënt kan de zorgverlener betekenisvolle gegevens onderscheiden van gegevens die niet of minder belangrijk zijn in relatie tot de gezondheidstoestand van de patiënt. De belangrijkste gegevens vormen als het ware een signaal dat er iets aan de hand is, terwijl onbelangrijke gegevens een “ruis” vormen. Belangrijk is om signaal en ruis van elkaar te onderscheiden.

Het begint vaak met het herkennen van symptomen (S) die zoveel als mogelijk verklaart dienen te worden vanuit de pathofysiologie of vanuit afwijkende psychosociale processen en op grond daarvan geordend in verschillende gezondheidsproblemen (P). Deze kunnen actueel dan wel potentieel van aard zijn. In het laatste geval zijn de problemen nog niet aanwezig, maar loopt de patiënt een verhoogd risico om een gezondheidsprobleem te ontwikkelen. Dit wordt een risicodiagnose genoemd.

Om op een gestructureerde manier klinisch te kunnen redeneren over de “totale patiënt” (holistische/biopsychosociale benadering) kan je als zorgverlener gebruik maken van classificatiesystemen, methoden en redeneertools, maar zul je telkens moeten nadenken over actuele en potentiele problemen, de mate van urgentie, de oorzaken die aan de problemen ten grondslag liggen, de ondersteuning en/of behandeling die nodig is (op basis van shared decision making), de uitkomsten hiervan en eventuele handelingsalternatieven.

Afhankelijk van het karakter van een situatie, acuut of niet acuut, handel je op basis van toestandsbeelden bij de patiënt of op basis van vastgestelde diagnosen die medisch en/of verpleegkundig van aard zijn:

  • Handelen op basis van toestandsbeelden doe je bijv. met behulp van de ABCDE/SCEGS-methode: observeren – gegevens verzamelen en ordenen – (be)oordelen – interventies bepalen en uitvoeren – (her)beoordelen
  • Handelen op basis van diagnosen die bijv. worden vastgesteld via PES-DI: Problemen signaleren – Etiologie onderzoeken – Symptomen herkennen – Diagnoses (problemen) vaststellen – Interventies bepalen en uitvoeren

Dus altijd: Beeldvorming – Oordeelsvorming – Besluitvorming (BOB). Eerst goed nadenken, bepalen wat je vindt en dan pas een besluit nemen.

Wanneer je een gezondheidsprobleem hebt vastgesteld, kan de vraag over het waarschijnlijke verloop worden beantwoord (prognose).

Je zoekt uit welke factoren zoal invloed op dit verloop uitoefenen, hoe groot hun invloed is, en of ze het probleem positief of negatief beïnvloeden. Op grond van deze inventarisatie kan de meest waarschijnlijke afloop worden beredeneerd en worden vastgesteld wat het best haalbare resultaat is voor de patiënt.

Dat brengt je bij de vraag op welke wijze het verloop van het gezondheidsprobleem door middel van de juiste acties/interventies kan worden beïnvloed en van welke acties/interventies het meeste effect te verwachten valt. Op deze wijze kan een weloverwogen keuze worden gemaakt.

Je kunt door klinisch redeneren, binnen bepaalde kaders, beredeneerd afwijken van een protocol of richtlijn zodat patiëntgerichte zorg mogelijk wordt. Om het klinisch redeneerproces te ondersteunen zijn verschillende hulpmiddelen beschikbaar. Het gebruik van deze hulpmiddelen vergt goede training zodat zij hun functie op de juiste manier waarmaken als hulpmiddel en geen invuloefening worden.

Klinisch redeneren is de basiscompetentie van een zorgverlener. Je kunt door klinisch redeneren bepalen welke zorg een patiënt nodig heeft en waarom, en daardoor beroepsverantwoordelijkheid dragen. Je richt je vaak op het voorkomen of verergeren van problemen.

Afhankelijk van het karakter van een situatie, acuut of niet acuut, handel je op basis van toestandsbeelden bij de patiënt of op basis van vastgestelde diagnosen die medisch en/of verpleegkundig van aard zijn.